Nederlands

 
[1] vetlaag
Uitspraak
Woordafbreking
  • vet·laag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vetlaag vetlagen
verkleinwoord vetlaagje vetlaagjes

Zelfstandig naamwoord

vetlaag v/m [1]

  1. onderhuids vetweefsel bij mens of dier
  2. laag vet in een kom of pan
    • Toen hij smiddags thuiskwam, was er niemand. Hij at uit een trommeltje in het buffet enige koekjes, nam een stuk jam, lichtte met hetzelfde lepeltje een klont boter uit de pot en schudde daarna wat chocolade hagelslag op zijn hand. Toen hij dit had opgegeten, zette hij de radio aan. ‘Het vier- en vijfjarige kind dus,’ zei een vrouwestem. Hij draaide de knop af, ging naar de keuken, zette de pan met vlees op een gasvlam en wachtte, tot de vetlaag was gesmolten. Toen nam hij sneden droog bruinbrood en at ze, na ze telkens in de dampende jus te hebben gedoopt, een voor een op. Hij zette de pan weer gesloten op de oude plaats, achter het gasstel. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Gerard Reve 24 december 2015
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be