verwijl
- ver·wijl
- zn: naamwoord van handeling van verwijlen ww (zonder -en) [1]
- ww: verwijlen ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verwijl | - |
verkleinwoord | - | - |
het verwijl o
- (formeel) uitstel, pauze, onderbreking, opschorting, vertraging
vervoeging van |
---|
verwijlen |
verwijl
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verwijlen
- Ik verwijl.
- gebiedende wijs van verwijlen
- Verwijl!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verwijlen
- Verwijl je?
- Het woord verwijl staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verwijl" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be