verwarmingsmonteur


  • ver·war·mings·mon·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord verwarmingsmonteur verwarmingsmonteurs
verkleinwoord

de verwarmingsmonteurm [1]

  1. (beroep) persoon die een verwarming kan installeren en onderhouden
     Daarna een welverdiende kop koffie drinken en aan een van haar nieuwe klussen werken, voor verwarmingsmonteur W.[2]
     Opvallend is het 'energiecluster' pal naast de voordeur. Een drie meter hoge metalen kast herbergt de cv-installatie, is tegelijk brievenbus en postluik en daarnaast zit een airconditioning. "Je hoeft nooit thuis te zijn voor de verwarmingsmonteur of de pakketbezorger, die kunnen met een aparte sleutel bij de techniek", zegt Jurgen Meijerink.[3]
     "Dat willen veel van onze cursisten", zegt Jona Krieg van Arrivo. "Automonteur of meubelmaker. Aan beroepen als verwarmingsmonteur en huismeester denken ze minder. We wijzen ze op beroepen waarin je veel sneller werk krijgt en waarvan de opleiding minder ingewikkeld is."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Weblink bron
    Maino Remmers
    “Een verpleeghuis in je achtertuin” (donderdag 23 april 2015, 12:08), NOS
  4.   Weblink bron
    Judith van de Hulsbeek
    “'Vluchtelingen in Duitsland zijn niet de gastarbeiders van toen'” (donderdag 12 mei 2016, 17:54), NOS