• ver·te·de·rend

vertederend [1]

  1. van iets dat men er vriendelijk en teder door gestemd raakt
    • Hij had een vertederend gezicht. Bij de Somme was zijn rechterslaap door een kogel geschramd. Hij was heel bang geweest, maar was ervanaf gekomen met een litteken dat zijn oog een beetje scheeftrok en hem iets speciaals gaf. [2] 
    • Vertederend! Douwe Bob ging vanmorgen in ijskoud Amsterdam een stukje fietsen met zijn dik ingepakte hondje. [3] 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]