Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·te·de·rend

Werkwoord

vervoeging van: vertederen
verbogen vorm: vertederende

vertederend

  1. onvoltooid deelwoord van vertederen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vertederend vertederender vertederendst
verbogen vertederende vertederendere vertederendste
partitief vertederends vertederenders -

Bijvoeglijk naamwoord

vertederend [1]

  1. van iets dat men er vriendelijk en teder door gestemd raakt
    • Hij had een vertederend gezicht. Bij de Somme was zijn rechterslaap door een kogel geschramd. Hij was heel bang geweest, maar was ervanaf gekomen met een litteken dat zijn oog een beetje scheeftrok en hem iets speciaals gaf. [2] 
    • Vertederend! Douwe Bob ging vanmorgen in ijskoud Amsterdam een stukje fietsen met zijn dik ingepakte hondje. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen