Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·slon·zing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verslonzing verslonzingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

verslonzing v [1]

  1. het minder net worden; het armoediger worden
     Zoals gezegd, een korte periode van neergang en verslonzing, waarin de van zijn goede humeur beroofde drinker zich pas echt aan de fles vastklampt, in de waan zo zijn verloren bravoure terug te kunnen winnen.[2]
     Herinneringsbos MH17 heeft geldtekort; verslonzing dreigt[3]
     Logistiek afstemmen, standaarden afspreken, dat is de bedoeling. En proberen de verslonzing van het leger te voorkomen door meer te gaan samenwerken, waardoor het uiteindelijk goedkoper is. Volgens minister Zijlstra van Buitenlandse Zaken is Nederland een goed voorbeeld. "Een beetje zoals wij al met de Belgen samenwerken, dat is de bedoeling in heel Europa."[4]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Herinneringsbos MH17 heeft geldtekort; verslonzing dreigt” (17-03-2017), NOS
  4.   Weblink bron “Europese landen om de tafel voor gezamenlijke defensie-afspraken” (13-11-2017), NOS