Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·plaats

Werkwoord

vervoeging van
verplaatsen

verplaats

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verplaatsen
    • Ik verplaats. 
  2. gebiedende wijs van verplaatsen
    • Verplaats! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verplaatsen
    • Verplaats je?