verplaats
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·plaats
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verplaatsen |
verplaats
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verplaatsen
- Ik verplaats.
- gebiedende wijs van verplaatsen
- Verplaats!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verplaatsen
- Verplaats je?