Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·pap·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

verpappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verpappen
verpapte
verpapt
zwak -t volledig
  1. ergatief overgaan van vast naar vloeibaar van een bulklading
  2. overgankelijk iets laten verdwijnen door er pap overheen te leggen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen