verouderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verouderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verouderen | te verouderen | ||||||||
toekomend | zullen verouderen | te zullen verouderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn verouderd | te zijn verouderd | ||||||||
toekomend | verouderd zullen zijn | verouderd te zullen zijn | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verouderend | verouderd | ev. verouder |
mv. verouderd veroudert |
veroudere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verouder | veroudert | veroudert | veroudert | veroudert | verouderen | verouderen | verouderen | |||
verleden (o.v.t.) | verouderde | verouderde | verouderde | verouderde | verouderde | verouderden | verouderden | verouderden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verouderen | zult/zal verouderen | zult/zal verouderen | zult verouderen | zal verouderen | zullen verouderen | zullen verouderen | zullen verouderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verouderen | zou verouderen | zou(dt) verouderen | zoudt verouderen | zou verouderen | zouden verouderen | zouden verouderen | zouden verouderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verouderd | bent verouderd | bent/is verouderd | zijt verouderd | is verouderd | zijn verouderd | zijn verouderd | zijn verouderd | |||
verleden (v.v.t.) | was verouderd | was verouderd | was verouderd | waart verouderd | was verouderd | waren verouderd | waren verouderd | waren verouderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verouderd zijn | zal/zult verouderd zijn | zult/zal verouderd zijn | zult verouderd zijn | zal verouderd zijn | zullen verouderd zijn | zullen verouderd zijn | zullen verouderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verouderd zijn | zou verouderd zijn | zou/zoudt verouderd zijn | zoudt verouderd zijn | zou verouderd zijn | zouden verouderd zijn | zouden verouderd zijn | zouden verouderd zijn | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verouderd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verouderd | er is verouderd | |||||||||
verleden | er werd verouderd | er was verouderd | |||||||||
toekomend | er zal verouderd worden | er zal verouderd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verouderd worden | er zou verouderd zijn | |||||||||
lijdende vorm verouderd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verouderd worden | verouderd te worden | ||||||||
toekomend | verouderd zullen worden | verouderd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verouderd zijn | verouderd te zijn | ||||||||
toekomend | verouderd zullen zijn | verouderd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verouderd | wordt verouderd | wordt verouderd | wordt verouderd | wordt verouderd | worden verouderd | worden verouderd | worden verouderd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verouderd | werd verouderd | werd verouderd | werdt verouderd | werd verouderd | werden verouderd | werden verouderd | werden verouderd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verouderd worden | zult verouderd worden | zult verouderd worden | zult verouderd worden | zal verouderd worden | zullen verouderd worden | zullen verouderd worden | zullen verouderd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verouderd worden | zou verouderd worden | zou/zoudt verouderd worden | zoudt verouderd worden | zou verouderd worden | zouden verouderd worden | zouden verouderd worden | zouden verouderd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verouderd | bent verouderd | bent/is verouderd | zijt verouderd | is verouderd | zijn verouderd | zijn verouderd | zijn verouderd | |||
verleden (v.v.t.) | was verouderd | was verouderd | was verouderd | waart verouderd | was verouderd | waren verouderd | waren verouderd | waren verouderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verouderd zijn | zult verouderd zijn | zult verouderd zijn | zult verouderd zijn | zal verouderd zijn | zullen verouderd zijn | zullen verouderd zijn | zullen verouderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verouderd zijn | zou verouderd zijn | zou/zoudt verouderd zijn | zoudt verouderd zijn | zou verouderd zijn | zouden verouderd zijn | zouden verouderd zijn | zouden verouderd zijn |