• ver·mis·sen

vermissen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vermissen
vermiste
vermist
zwak -t volledig
  1. niet meer weten waar iets of iemand gebleven is
    • Ongeveer 25 politieagenten, geassisteerd door medewerkers van een dierentuin, zijn naar het dier op jacht. Gisteravond waren er bovendien twee helikopters in de lucht. De zoektocht zou vannacht doorgaan. Mogelijk is het dier eigendom van een particulier. De enige dierentuin in de omgeving en een rondtrekkend circus lieten desgevraagd weten geen leeuw te vermissen. Het circus zegt geen leeuwen te hebben. De dierentuin leende de politie wel enkele experts met verdovingsgeweren. [2] 
    • Vanuit Katwijk kwamen vier meldingen van vermiste kinderen, aldus Van Mourik. „We spreken van vermissen als kinderen langer weg zijn dan een half uur. Inmiddels zijn ze weer terecht.” [3] 
     Het was zwaar geweest voor de drie broers, vooral de eerste zomer nadat hun vader en oom vermist waren op zee, toen moesten de jongens werken tot ze er letterlijk bij neervielen.[4]
89 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 27-08-12 Ontsnapte leeuw zaait paniek in Engeland
  3. Reformatorisch Dagblad 22-04-2011 Drukte op het strand
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be