• ver·klap·pen
  • In de betekenis van ‘vertellen wat geheim had moeten blijven’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
  • afgeleid van klappen (kletsen) met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verklappen
verklapte
verklapt
zwak -t volledig

verklappen [3]

  1. overgankelijk een geheim (per ongeluk) verder vertellen
  2. door teveel praten de tijd verdoen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]