verhoudingsgewijs

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·hou·dings·ge·wijs
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen verhoudingsgewijs
verbogen verhoudingsgewijze
partitief verhoudingsgewijs

Bijvoeglijk naamwoord

verhoudingsgewijs [1]

  1. in verhouding tot iets anders, naar verhouding, een vergelijking waarbij het gaat om het quotiënt van twee getallen
    • Het is niet de eerste keer dat Konijn in Nood een langzaamrijactie houdt. In 2015 was de A10 bij Amsterdam doelwit. Janssen zegt nu voor Brabant te hebben gekozen omdat in het zuiden van het land verhoudingsgewijs veel konijnenfokkers zitten. Hij rekent op sympathie van het publiek, zo zei hij eerder vandaag. ,,We hebben bewust gekozen om niet op sinterklaasavond of op een vrijdagmiddag deze actie te houden."[2] 
    • Nederland, Duitsland en Zweden - landen die verhoudingsgewijs veel vluchtelingen opnamen - hebben net als Italië en Griekenland steeds benadrukt dat alle landen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Den Haag dreigde eind 2015 zelfs met een 'mini-Schengen'waarbij de onwillige Oost-Europese lidstaten uit de Schengenzone zouden worden gegooid.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Tom van der Meer en Tom Tacken 07-DECEMBER-2017
  3. Volkskrant Marc Peeperkorn 7 december 2017