Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·hoe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van hoer met het voorvoegsel ver-

Werkwoord

verhoeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verhoeren
verhoerde
verhoerd
zwak -d volledig
  1. geld aan prostituees verspillen
  2. zichzelf als hoer aanbieden

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen