• ver·heug·de
vervoeging van
verheugen

verheugde

  1. enkelvoud verleden tijd van verheugen
    • Ik verheugde. 
    • Jij verheugde. 
    • Hij, zij, het verheugde. 
     We keken het jaar voorafgaand aan mijn vertrek vaak samen naar documentaires over de PCT en ze verheugde zich erop om via mij een halfjaar door Amerika mee te lopen, maar dan wel veilig thuis op de bank.[1]
  2. verbogen vorm van verheugd, voltooid deelwoord van verheugen

verheugde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van verheugd
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers