vergoelijking
- ver·goe·lij·king
- naamwoord van handeling van vergoelijken met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vergoelijking | vergoelijkingen |
verkleinwoord |
de vergoelijking v
- het zaken die verkeerd zijn zo beschrijven dat ze goed lijken; het recht praten wat krom is
- ▸ 'Toch verdien ik met één klant per week meer dan met mijn werk als boekhouder op kantoor,'zegt ze, ter vergoelijking.[2]
- ▸ Maar in 1986 werd Jörg Haider partijleider en trok de partij weer ver naar rechts. Haider maakte de FPÖ populair met leuzen tegen buitenlanders en vergoelijking van het nazi-verleden, maar kon toch samen met de christen-democraten regeren. Die regering, van 2000 tot 2002, leverde Oostenrijk zelfs sancties van de andere EU-landen op.[3]
1. het zaken die verkeerd zijn zo beschrijven dat ze goed lijken; het recht praten wat krom is
- Het woord vergoelijking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact , ISBN 9789045024875
- ↑ Weblink bron Wouter Meijer“FPÖ en PVV vinden elkaar in Europa” (19-05-2014), NOS