Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·blijf·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verblijfkosten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verblijfkostenmv

  1. geld dat men uitgeeft aan een verblijfplaats zoals bijvoorbeeld een hotelkamer; geld dat men uitgeeft om ergens te overnachten
     Hond Yara werd in april flink verwond, volgens haar eigenaar door Tommy. Dat resulteerde in drie operaties en zo'n 5.000 euro in kosten. Dat bedrag wilde ze, onsuccesvol blijkt nu, verhalen op Tommy's baasje. In plaats daarvan moet ze zélf over de brug komen: met 200 euro voor Tommy's baasje wegens de gemaakte reis- en verblijfkosten.[2]
     Het Canadese Olympisch comité heeft vijf jaar geleden het 'Own The Podium'-programma gelanceerd. Doel is meer medailles bij de Spelen van Vancouver te winnen dan welk ander land dan ook. Het is eerlijker te stellen dat Canada meer medailles moet winnen dan de VS bij hun eigen spelen in Vancouver. Het 'Own The Podium'-programma voorziet de beste Canadese atleten in een maandelijks inkomen van 1.500 dollar en betaalt reis- en verblijfkosten.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De dag van Ferguson, terreurkat Tommy en 'Ga maar!'” (Woensdag 26 november 2014, 21:24), NOS
  3.   Weblink bron “Column Jan Roelfs (4)” (Woensdag 24 februari 2010, 19:00), NOS