Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vee·sec·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord veesector veesectors
veesectoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de veesectorm

  1. (economie) alle bedrijven die betrokken zijn bij het voeden, fokken en slachten van vee
    • Het onderbrengen van de NVWA in 2003 bij het ministerie van Landbouw (dat nu is ondergebracht bij Economische Zaken) is een grote fout geweest, blijkt uit het onderzoek. De afstand met het ministerie van Volksgezondheid is een van de oorzaken van misstanden en incidenten, zoals onvoldoende toezicht op slachthuizen, het massale gebruik van antibiotica in de veesector en het omvangrijke paardenvleesschandaal, concludeert Van Silfhout. [1] 
    • In de sloppenwijken van Tangail in Bangladesh worden talrijke meisjes in de prostitutie op mensonterende wijze uitgebuit. De meisjes krijgen middelen uit de veesector toegediend om er weldoorvoed uit te zien en zo meer klanten aan te trekken. [2] 
    • De geitensector is al jarenlang de snelst groeiende veesector van Nederland. In totaal telt ons land circa 270.000 melkgeiten. 'Vrijwel alle niet-biologische melkgeiten staan jaarrond op stal. Ze staan dan met honderden, soms duizenden, geiten in een krappe stal op stro', aldus Wakker Dier. [3] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen