Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·rij·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vastrijden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastrijden
reed vast
vastgereden
klasse 1 volledig
  1. door een beweging klem komen te zitten en niet meer voor- of achterwaarts kunnen bewegen
    • Oorzaak is de vele regen van de laatste weken. Daardoor is met name het terrein van het rennerskwartier volledig onbegaanbaar geworden. "De auto's zouden zich onmiddellijk vastrijden", vertelt woordvoerster Tamara de Wals. [2] 
    • Wubben: „Het probleem is dat vrachtwagens die op de straat moeten worden gelost, zich op de Thermen vastrijden. Ze kunnen alleen keren door achterwaarts een parkeerplaats op te rijden. Maar vrachtwagens die zo’n stuk achteruit moeten rijden... dat is gezien de verkeersveiligheid nooit zo’n prettig idee”, legt Wubben uit. [3] 
    • Het gemeentebestuur ziet geen aanleiding voor extra maatregelen om te voorkomen dat vrachtwagens zich vastrijden onder het spoorviaduct op de Deldenerstraat. [4] 
  2. (figuurlijk) gehinderd worden in een handeling
    • Volgens Negad El-Borai, een advocaat die mensenrechtenactivisten verdedigt, zijn de bepalingen in het voorstel een mijnenveld van obstakels om de fondsenwerving van ngo's te hinderen. Organisaties die wangedrag bij de overheid aan de kaak stellen, zouden zich snel vastrijden in bureaucratie en rechtszaken, zegt hij. [5] 
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen