Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·leg·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vastlegging vastleggingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vastlegging v [1]

  1. het onveranderbaar noteren van iets
     Maar het daaropvolgende analysewerk en de schriftelijke vastlegging zou helaas een paar uur duren.[2]
  2. iets blijvend op een plaats bewaren
     "Je kunt nooit de emissie naar nul krijgen als je niet ook meer doet aan de zogeheten vastlegging op de grond. Dat bos moet dan ook duurzaam beheerd worden, anders helpt het alsnog niet."[3]
  3. iets vastmaken aan iets anders
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044640496
  3.   Weblink bron “'Plant 1.000.000.000.000 bomen om klimaatverandering aan te pakken'” (Vrijdag 5 juli 2019), NOS