Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vak·tijd·schrift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaktijdschrift vaktijdschriften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vaktijdschrift o [1]

  1. een tijdschrift dat gewijd is aan een bepaald vak, een beroep
    • Klanten die in de supermarkt brood ruiken, gaan geen brood kopen. Uit onderzoek van de Wageningen Universiteit blijkt iets anders: mensen krijgen zin in koekjes, aldus onderzoeker Monique Vingerhoeds die de studie uitvoerde. De resultaten verschenen in vaktijdschrift Food Quality and Preference. [2] 
    • Na het eten van een kleine portie friet zijn we net zo voldaan als na het eten van een grotere portie. Dit blijkt uit onderzoek dat vorig jaar werd uitgevoerd aan de Vrije Universiteit Brussel. De resultaten zijn gepubliceerd in vaktijdschrift Nutrition Journal. [3] 
    • Bowlen, escape rooms, bootje varen of een andere activiteit om even een dagje aan de teamband te werken. Veel bedrijven organiseren soortgelijke teamuitjes, maar deze zijn zelden nuttig, betoogt ervaringsdeskundige Carlos Valdes-Dapena. Dat schrijft Valdes-Dapena in vaktijdschrift Harvard Business Review. ,,Gedeelde ervaringen en emoties kan mensen een band geven. Maar deze band is niet bestand tegen de druk van alledag binnen een organisatie die als doel heeft resultaat te leveren”, aldus de directeur van Corporate Collaboration Resources, een adviesbureau in groepsactiviteiten dat onderzoek deed onder 125 teams. [4] 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen