Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uurs
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

uurs

  1. (verouderd) van een uur
    • Na gedurende drie kwart uurs gegaan te hebben, kwamen wij voor de kerk. [1]
  2. (in samenstellingen, voorafgegaan door een getal): uur durend, uren bestrijkend, uren betreffend
    • Zij werden opgeroepen om zich niet meer in te laten met de geallieerde soldaten die in Tilburg hun 48-uurs verlof doorbrachten [2]
Opmerkingen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. [
    De Winne, A.
    Door arm Vlaanderen. (1904) Samenwerkende Volksdrukkerij, Gent; p.111]; geraadpleegd 2015-02-06
  2. Luykx, P. en Pim Slot (red.)
    Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig. (1997) Verloren, Hilversum; isbn 9065505490;p. 175
    ; geraadpleegd 2015-02-06