[1] Een unster.
[2] Een unster.
  • un·ster
  • In de betekenis van ‘weegtoestel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1472 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord unster unsters
verkleinwoord unstertje unstertjes

de unsterv / m

  1. een eenvoudig weegtoestel gebaseerd op een balans met ongelijke armen
    • Hij hield de zware zak op aan een unster om het gewicht te bepalen. 
  2. een eenvoudig weegtoestel gebaseerd op de rek van een veer
    • Met de unster kon hij de uitgeoefende zwaartekracht aflezen. 
29 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
naamwoord unster unsters

unster

  1. unster