• uit·zet

deuitzetm

  1. complete uitrusting van kleren, linnengoed, borden, etc. van een bruid of bruidspaar
vervoeging van
uitzetten

uitzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzetten
    • ... dat ik uitzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzetten
    • ... dat jij uitzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzetten
    • ... dat hij uitzet. 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]