Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: uitweiden
  • uit·wij·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitwijden
wijdde uit
uitgewijd
zwak -d volledig

uitwijden

  1. ergatief wijder worden
    • De weg was geleidelijk uitgewijd, nadat we de nauwe pas verlaten hadden. 
  2. overgankelijk wijder maken
    • Je hebt die trui daarmee wel erg uitgewijd. 
  • Dit woord is niet opgenomen in de Woordenlijst van de Taalunie, maar zie dit advies.