uitwijden
Niet te verwarren met: uitweiden |
- uit·wij·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitwijden |
wijdde uit |
uitgewijd |
zwak -d | volledig |
uitwijden
- ergatief wijder worden
- De weg was geleidelijk uitgewijd, nadat we de nauwe pas verlaten hadden.
- overgankelijk wijder maken
- Je hebt die trui daarmee wel erg uitgewijd.
- Dit woord is niet opgenomen in de Woordenlijst van de Taalunie, maar zie dit advies.
- Het woord uitwijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.