Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·lo·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitloging uitlogingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

uitloging v [1]

  1. een makkelijk oplosbare stof door een vloeistof uit een vaste stof verwijderen
     ,,Er zijn twee dingen die strikt gescheiden moeten worden gezien: de risico’s voor de volksgezondheid en voor het milieu”, aldus een woordvoerder van het RIVM. ,,Van het zink in de rubberkorrels is bekend dat het kan uitlogen. Als je wilt weten wat de gevolgen hier van zijn voor het bodemleven zul je dit moeten onderzoeken. Zink is echter niet schadelijk voor de mens. Wat we nu dan ook gaan onderzoeken betreft puur de gevolgen voor het milieu, dit heeft niets met de volksgezondheid te maken.”[2]
     Volgens de onderzoekers komen die ftalaten, waarvan al langer bekend is dat ze een toxische en hormoonverstorende werking bezitten, massaal vrij door uitloging.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Onderzoek milieurisico’s van rubberkorrels” (11 okt. 2017), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    Senne Starckx
    “Nog altijd ftalaten in ziekenhuismateriaal” (16/12/2015), De Standaard
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be