Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ui·ter·ton
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uiterton uitertonnen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de uitertonv / m

  1. (scheepvaart) bij een bebakend vaarwater of zeegat de boei die het meest naar zee ligt
    • Nu telt alleen maar 150 km per dag en ik zie de uiterton van Scheveningen al. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen