tweepersoonshuishouden
- twee·per·soons·huis·hou·den
- samenstelling van twee, persoon en huishouden met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweepersoonshuishouden | tweepersoonshuishoudens |
verkleinwoord | tweepersoonshuishoudentje | tweepersoonshuishoudentjes |
het tweepersoonshuishouden o
- een huishouden bestaande uit twee personen
- De weduwnaar verruilde zijn eenpersoonshuishouden voor een tweepersoonshuishouden toen hij bij zijn vriend ging inwonen.
- Het woord tweepersoonshuishouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.