tweepersoonshuishouden

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·per·soons·huis·hou·den
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweepersoonshuishouden tweepersoonshuishoudens
verkleinwoord tweepersoonshuishoudentje tweepersoonshuishoudentjes

Zelfstandig naamwoord

het tweepersoonshuishoudeno

  1. een huishouden bestaande uit twee personen
    • De weduwnaar verruilde zijn eenpersoonshuishouden voor een tweepersoonshuishouden toen hij bij zijn vriend ging inwonen. 

Gangbaarheid