• twee-een·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord twee-eenheid -
verkleinwoord - -

de twee-eenheidv

  1. geheel dat uit 2 goed te onderscheiden, maar nauw samenhangende delen bestaat
     Muzikant en instrument zijn een twee-eenheid.[2]
     Het staat in alle biologieboeken: korstmossen zijn een twee-eenheid, een huwelijk tussen een schimmel en alg.[3]
     Met zijn notoire stem deelt de filmer aan het begin mee dat hij nooit een trouwring heeft gedragen om de twee-eenheid met zijn partner uit te dragen.[4]
     De film- en modewereld zijn bijna een twee-eenheid.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Leendert van der Valk
    “Dit orgel is zijn plakboek” (19 maart 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Revolutie: in korstmossen leven algen met twéé schimmelsoorten samen” (22 juli 2016) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Hans Beerekamp
    “Je naam in mijn nek” (12 februari 2013) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Dana Linssen
    “Mode en film: de band is altijd innig geweest” (21 oktober 2010) op nrc.nl