Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·trap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwtrap trouwtrappen
verkleinwoord trouwtrapje trouwtrapjes

Zelfstandig naamwoord

trouwtrap m [1]

  1. de brede trap die naar de trouwzaal van het stadhuis gaat
    • Deze kant van het stadhuis is gespaard gebleven bij de brand van 1929. De achterkant is daarbij volledig verwoest. Zichtbaar op de foto is natuurlijk de bekende trouwtrap waarover bruidsparen omhoog lopen om in de trouwzaal te komen. Overdag is het pand een mooi oud pand, maar met de avondverlichting van de gevel wordt het geheel nog indrukwekkender.[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen