Nederlands

 
trouwjurk
Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·jurk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwjurk trouwjurken
verkleinwoord trouwjurkje trouwjurkjes

Zelfstandig naamwoord

de trouwjurkv / m

  1. de feestelijke jurk die de bruid aanheeft tijdens de bruiloft
    • Het uitzoeken van een trouwjurk doet de bruid zeker niet met de bruidegom. 
Synoniemen
Vertalingen
   1. zie: bruidsjurk   

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be