trien
- trien
- In de betekenis van ‘depreciërend voor een vrouw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1636 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trien | trienen |
verkleinwoord | trientje | trientjes |
- (informeel) trut
- Het woord trien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trien" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "trien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be