treuzelachtig
- treu·zel·ach·tig
- Naamwoord van handeling van treuzelen met het achtervoegsel -achtig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | treuzelachtig | treuzelachtiger | treuzelachtigst |
verbogen | treuzelachtige | treuzelachtigere | treuzelachtigste |
partitief | treuzelachtigs | treuzelachtigers | - |
treuzelachtig
- geneigd tot treuzelen, traag, langzaam, sloom
- We moesten weer eens lang wachten op het treuzelachtige kind dat afscheid wilde nemen van al haar knuffels.
- Het woord treuzelachtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.