transportwerkwoord

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·port·werk·woord
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord transportwerkwoord transportwerkwoorden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het transportwerkwoordo

  1. een werkwoord dat een beweging aangeeft, als het gebruikt wordt met richting dan voltooide tijd met hulpwerkwoord zijn, anders met hulpwerkwoord hebben.
    • Wij zijn naar Amsterdam (gefietst, gewandeld, gereden): naar geeft richting aan transportwerkwoord dus hulpwerkwoord is zijn. 
    • Wij hebben zondag (gefietst, gewandeld, gereden): hier geen richting bij transportwerkwoord dus hulpwerkwoord is 'hebben'. 

Gangbaarheid