• to·ver·doos
enkelvoud meervoud
naamwoord toverdoos toverdozen
verkleinwoord toverdoosje toverdoosjes

de toverdoosv / m

  1. (speelgoed) goochelspullen samen verpakt in bak met deksel, meestal van karton
    • Wat de kleine Leo betreft, deze zoon des huizes - zo genoemd ter onderscheiding van zijn vader, de ‘grote Leo’ - was in april van dat jaar veertien geworden en bij die gelegenheid bedacht met een, toentertijd als kinderspeelgoed op de markt gebrachte en al snel populair geworden, goocheldoos - ook wel toverdoos genoemd: de bergplaats voor allerlei benodigdheden bij het uitvoeren van niet al te ingewikkelde goocheltoeren. [2]
  2. (figuurlijk) voorwerp dat schijnbaar onverklaarbare mogelijkheden heeft en wat wegheeft van een afgesloten bakje
    • Deze toverdoos maakt het mogelijk binnenkomende televisiebeelden tijdelijk op te slaan en vervolgens met weglating van de reclameboodschappen weer te geven. [3]
  3. (figuurlijk) denkbeeldige voorraad van instrumenten of ingrepen, waarvan de werking niet te doorgronden is
    • Eigenlijk had het zullen regenen, maar dat wilden de autoriteiten de nieuwe leider niet aandoen en daarom werd een beproefd recept uit de toverdoos van de Sovjet-Unie gehaald: het met kostbare chemicaliën opblazen van regenwolken. [4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]