Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·taal·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord totaaltijd totaaltijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de totaaltijdm

  1. de tijd die men nodig heeft om iets (dat uit meerdere onderdelen bestaat) te voltooien
     De 29-jarige Kamphuis miste het podium op slechts 0,1. Ze klokte na twee runs een totaaltijd van 1.57,37, terwijl de Canadese Kaillie Humphries de derde tijd noteerde (1.57,27).[1]
     Oostenrijk, dat de finale had bereikt door in de halve eindstrijd op tijd te winnen van Noorwegen, ging er met de olympische titel vandoor. In de eindstrijd tegen Duitsland werd het 2-2, maar won het kwartet Katharina Truppe, Katharina Liensberger, Stefan Brennsteiner en Johannes Strolz op basis van de totaaltijd.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kamphuis/Vis vierde in Altenberg” (Vrijdag 4 januari 2013, 16:58), NOS
  2.   Weblink bron “Na dramatisch individueel toernooi loopt Shiffrin ook in landenwedstrijd medaille mis” (Zondag 20 februari 2022, 04:09), NOS