toornig
- toor·nig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | toornig | toorniger | toornigst |
verbogen | toornige | toornigere | toornigste |
partitief | toornigs | toornigers | - |
toornig
- in woede ontstoken
- De anders zo rustige man liet zich van zijn toornige zijde zien.
- Het woord toornig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toornig" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be