tomber
tomber
- (spreektaal) voor de bijl gaan, vallen voor (iemand)
- «J'aurais pas pu tomber pour un mec mieux qu'toi.»
- Ik had niet voor een betere kerel dan jij kunnen vallen. [1]
- «J'aurais pas pu tomber pour un mec mieux qu'toi.»
- (spreektaal) versieren
- «Avec ce costard, tu vas tomber toutes les gonzesses.»
- Met dat kostuum versier je alle meiden. [1]
- «Avec ce costard, tu vas tomber toutes les gonzesses.»