• toe·be·deel·de
vervoeging van
toebedelen

toebedeelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van toebedelen
    • ... dat ik toebedeelde. 
    • ... dat jij toebedeelde. 
    • ... dat hij, zij, het toebedeelde. 
  2. verbogen vorm van toebedeeld, voltooid deelwoord van toebedelen