Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tod·dik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toddik toddikken
verkleinwoord toddikje toddikjes

Zelfstandig naamwoord

het toddiko

  1. smeerkees, smeerpoets
    • Een ander maal werd hij 's avonds laat uitgejouwd voor toddik en hondenmepper. [3] 

Gangbaarheid

9 % van de Nederlanders;
3 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen