• ti·ran·niek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘van een tiran’ voor het eerst aangetroffen in 1598 [1]
  • uit het Frans [2]
  • afgeleid van tiran met het achtervoegsel -iek
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tiranniek tirannieker tiranniekst
verbogen tirannieke tiranniekere tiranniekste
partitief tirannieks tiranniekers -

tiranniek [3]

  1. als passend bij een alleenheerser
    • Een combinatie van geheugenverlies en bewuste misleiding doen zowel kijker als dokter twijfelen aan wat ‘waarheid’ nu precies is. We krijgen verhalen over misbruik in het gekkenhuis, over een tirannieke vader, over fout afgelopen abortussen, over ziekte, kots en dood in de buik van een op hol geslagen schip, over vrouwen die vastzitten in de onderste lagen van de maatschappij en hopen op beter.[4] 
    • Het kunstwerk, vervaardigd uit groen en rood porfier, serpentijn en glas, deed dienst als decoratie op een van de schepen van de extravagante en tirannieke Romeinse keizer Caligula.[5] 
91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]