Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • tip·muts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tipmuts tipmutsen
verkleinwoord tipmutsje tipmutsje

Zelfstandig naamwoord

de tipmutsm

  1. (hoofddeksel) muts voor vrouwen met een punt die wijst naar het midden van het voorhoofd

Gangbaarheid

29 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen