Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tim·mer·mens
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord timmermens timmermensen
verkleinwoord timmermensje timmermensjes

Zelfstandig naamwoord

de timmermensm

  1. (beroep) iemand die zich beroepsmatig vooral met houtbewerking bezighoudt
    • In de fabriekshal van de Nederlandse keukenfabriek werken vijftien timmermensen met moderne machines en gereedschap aan een variëteit aan meubels. [1] 
    • Dit is de plek waar Klok (49) al ruim twintig jaar is gevestigd. Klok was destijds op zoek naar een geschikte plek voor zijn bedrijf en stuitte met zijn vader op deze loods. "Het is een fantastische plek. Hier zitten de beste timmermensen en de beste metaalbewerkers. Er zitten hier veel vakmensen die mij heel erg bijstaan om de ultieme illusie te creëren", legt hij uit waarom zijn oog juist op dit pand is gevallen. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen