• tijds·or·de
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsorde tijdsordes
tijdsorden
verkleinwoord

de tijdsordev / m

  1. ordening volgens het tijdstip dat iets gemaakt of gedaan is
    • In chronologische volgorde hangen langs de muren schilderijen en reliëfs, de meeste van religieuze aard en afkomstig uit het Italië van de late mideleeuwen [sic!], renaissance en barok. De tijdsorde wordt slechts aan de korte kanten van de zaal doorbroken. [2] 
    • Volgens Van Dale is de letterlijke betekenis van het woord kroniek "Verhaal van gedenkwaardige gebeurtenissen, in tijdsorde gerangschikt, maar zonder onderlinge samenhang'. [3] 
  2. sociaal bepaalde manier waarop tijdsduur wordt onderverdeeld
    • Volgens de boeken is Athyr een maand uit een oude Egyptische kalender, met een heel andere jaar- en maandindeling. Ook dat draagt bij aan het beeld van archeologisch gepuzzel, culturele vervreemding en uitstel van gevoelens. Er komt iets geheimzinnigs rond deze dode te hangen, alsof hij in een andere tijdsorde leefde. Leukios overleed niet op 28 oktober of 14 november, maar `in de maand Athyr'. [4] 
90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC H.M. van den Brink 1 december 1993 Thyssen-museum in Barcelona wil geen filiaal zijn
  3. NRC Elsbeth Etty 1 oktober 1993 Lijden in de stadsjungle; Helen Knopper over de jaren negentig
  4. NRC Guus Middag 18 februari 2005 Tr[anen en meer tranen]
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be