• te·voor·schijn

tevoorschijn

  1. in het zicht, zichtbaar
    • Hij haalde het rapport tevoorschijn. 
    • Geïnspireerd door een Boudewijn Büch-veiling haalde Arjan Peters diens kinder roman [sic!] weer tevoorschijn, en zag in de depressieve pinguïn een zelfportret. [4] 
     Overal kwamen er kleine cactusbloemen tevoorschijn: prachtige felle kleuren, van knalroze tot limoengroen, oranje en citroengeel.[5]
     We hadden een paar dagen geleden onze fietsen tevoorschijn kunnen halen, de grindweggetjes waren weliswaar hier en daar nog met ijs bedekt, maar liever een enkel keertje vallen dan het hele stuk naar huis te moeten lopen.[6]
  • Het woord functioneert als een voorzetselbijwoord in samenstellingen. Het wordt echter niet aaneengeschreven met het werkwoord:
    tevoorschijn komen
    tevoorschijn halen
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[7]