• te·rug·heb·ben

terughebben

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terughebben
had terug
teruggehad
onregelmatig volledig
  1. krijgen wat men eerst verloren heeft; weer in bezit krijgen
    • NS wil de regionale spoorlijnen terughebben, zo kondigde Van Boxtel vandaag aan. Van Boxtel heeft zijn oog laten vallen op de trajecten Dordrecht-Geldermalsen van Arriva en de Valleilijn van Amersfoort naar Ede/Wageningen, waarop nu Connexxion rijdt. Van beide spoorlijnen lopen de komende jaren de vervoersconcessies af. [1] 
    • De blessure van Neymar leidde afgelopen week tot de nodige discussies tussen PSG en de Braziliaanse bond. De Fransen willen hun grootste vedette zo snel mogelijk terughebben, terwijl de Brazilianen vooral denken aan het WK van komende zomer. [2] 
82 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]