• tem·pees·ten

tempeesten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tempeesten
tempeestte
getempeest
zwak -t volledig

tempeesten

  1. stormen
  2. (figuurlijk) ruzie maken
     Kamervoorzitter en N-VA-boegbeeld Siegfried Bracke haalt uit naar de in zijn ogen te ruwe campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen. ‘Al dat schelden, tieren, beledigen, dat tempeesten zonder temper: het wordt mij geregeld teveel’, schrijft Bracke in een tekst op zijn website, met als titel: ‘Je ne suis pas fier.’[1]

de tempeestenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tempeest
  1.   Weblink bron
    Matthias Verbergt
    “Siegfried Bracke roept eigen N-VA tot de orde: ‘Ik wil een partij van geciviliseerde mensen’” (7/09/2018), De Standaard