Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·le·fo·nist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord telefonist telefonisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de telefonistm

  1. (telecommunicatie), (verouderd), (beroep) beambte die in een telefooncentrale de verbindingen tot stand brengt
  2. (telecommunicatie), (beroep) employé die in een bedrijf of bureau de telefoon bedient
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be