teerton
  • teer·ton
enkelvoud meervoud
naamwoord teerton teertonnen
verkleinwoord

de teertonv / m

  1. ronde bak met teer die bij festiviteiten werd opgehangen en in de brand gestoken
    • De jaarlijkse rituelen rond het 'eiergadder'n', hout halen, paasstaak slepen, de teerton en het ontsteken van het paasvuur staan nergens beschreven. Er is geen werkgroep, bestuur, stichting of archief. Zolang Wiefferink en Oude Elferink leven is dat ook overbodig. [2] 
    • Ook tijdens het opzetten van de paasstaak op de paasweide aan de Berghummerstraat wordt er niet alleen naar gekeken of de boom met de teerton keurig recht komt te staan, maar wordt weer uitgekeken naar kennissen uit het verleden. En of het nu de doarper is, die zijn hele leven in Denekamp is blijven wonen, of de oud-inwoner, die even terug is op zijn oude stek, allemaal zingen ze het ‘Heden is de grootste dag’ en ‘Christus is opgestanden’ uit volle borst mee. [3] 
78 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]