Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tandzorgv / m

  1. (medisch) geneeskundige zorg voor tanden en kiezen
     Sinds tandzorg niet meer in het basispakket zit, is de tandarts voor veel mensen onbetaalbaar geworden. Tandarts Sharif opent daarom op zondag de deuren van zijn praktijk om gratis mensen te helpen die anders geen toegang hebben tot tandzorg.[1]
     Hij zag mensen die al hun tanden waren verloren omdat tandzorg voor veel armen niet vergoed wordt, hij sprak met daklozen in Los Angeles en hoorde over gemeenschappen die worstelen met drugsverslavingen.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Tandarts Sharif geeft gratis tandzorg op zondag” (16-12-2017), NOS
  2.   Weblink bron
    Eline de Zeeuw
    “'Door belastinghervorming VS wordt American dream een illusie'”, NOS