tandkas
- tand·kas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandkas | tandkassen |
verkleinwoord |
- holte in het kaakbeen waarin een tand zit
- bot waarin de tanden zitten
- [1] alveolaar, tandholte
- [2] tandrif, tandrichel
1. holte in het kaakbeen waarin een tand zit
- Het woord tandkas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandkas" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be