tandholte
- tand·hol·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandholte | tandholten tandholtes |
verkleinwoord | - | - |
de tandholte v
- (anatomie) ruimte binnen een gebitselement voor bindweefsel en zenuwen
- (anatomie) gat in het kaakbeen voor een tandwortel
- (techniek) ruimte tussen twee tanden van een tandwiel
- [1] pulpakamer
- [2] tandkas, alveolus (dentali)
- Het woord tandholte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandholte" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be